Genadezesjes – Eelco Runia

Historicus Eelco Runia verlaat in 2018 de universiteit. Genadezesjes is uitwerking in boekvorm van een artikel in NRC over zijn beweegredenen.

Ik vond het wel een aardig boekje, met interessante verwijzingen naar andere boeken en onderzoeken. Zie onder voor citaten.

Hans de Bruijn was minder enthousiast in Trouw (waar ook weer kritiek op was);

In dit essay doe ik twee dingen. Eén: ik bespreek ‘Genadezesjes’ kritisch. Ik verklap alvast: ik heb grote moeite met het boek. Twee: er is dus ook dat bredere verhaal over onze professionele organisaties. Vaak hebben professionals met kritiek op hun bestuurders een be­paalde manier van redeneren. Dat redeneerpatroon herken ik bij Runia en vat ik in vijf punten samen. Niet omdat kritische professionals altijd ongelijk hebben – wel omdat hun kritiek soms wat makkelijk is.

1 Blind geloof in horizontale controle
2 Bijziend door mechanistische metaforen
3 Lage tolerantie voor imperfectie
4 Weinig aandacht voor collectieve professionaliteit
5 Bestuur doet ertoe – en het kan schuren met de professie.

Citaten

Beheer

moeilijk te bevatten is dat zo’n geweldige hoeveelheid Ondersteunend en Beheerspersoneel zo weinig ondersteuning levert.

Het antwoord op de vraag hoe zo veel ondersteunend personeel zo weinig ondersteuning kan leveren zal u, buitenstaander, bekend voorkomen uit andere sectoren van de publieke dienstverlening: ‘ondersteuning’ wordt opgevreten door ‘beheer

De treurige waarheid is echter dat de factor ‘beheer’ niet alleen een disproportioneel grote omvang gekregen heeft, maar ook een steeds groter beslag legt op de tijd van de wetenschappers.

Het onderhouden, verfijnen en ten uitvoer brengen van dat regelsysteem is een van de belangrijkste redenen dat het ‘beheer’ zo’n disproportioneel groot aandeel heeft gekregen in het universitaire personeelsbestand.

Zoals de arbeidseconoom Paul de Beer heeft opgemerkt: ‘Werk wordt hoger gewaardeerd naarmate het verder afstaat van de werkelijke productie.

‘Gelooft u dat u het aankunt, dat jaar in jaar uit de ene middelmatige figuur na de andere u voorbijstreeft zonder dat u inwendig wordt verbitterd en verwoest?’ Waarop, aldus Weber, academici in spe bijna altijd antwoorden: ‘Natuurlijk, want ik geef slechts gevolg aan mijn roeping.’

Ooit, zegt Thissen, moesten voorlichters ‘altijd eerlijk’ zijn. Tegenwoordig zijn al hun inspanningen erop gericht ‘een reputatie bij stakeholders [te bewerkstelligen] die congruent is met wat de universiteit wil zijn

Het heeft iets ironisch: de ivoren toren – ooit naar verluidt de woonstee van de wereldvreemde wetenschapper – is het domicilie van de bestuurder geworden.

Een van de grappigste manifestaties van de verplichting tot ‘scoren’ is een minuscuul, in eigen beheer uitgegeven boekje van Marco Aiello – dat hij de titel Two bestsellers gaf. De enige reden om dat boekje te maken was dat het hem in staat stelt op zijn cv te vermelden: ‘Marco Aiello, author of two bestsellers, is [etc.].’

Dat uw collega’s zo goedertieren zijn om ‘onrendabele’ opleidingen te laten voortbestaan verbaast u waarschijnlijk niet. Uw collega’s brengen per slot van rekening alleen maar in praktijk wat elke capabele bestuurder weet: macht hangt af van het vermogen te suggereren dat je ondergeschikten aan jouw genade zijn overgeleverd.

Ik zal het hier nu niet hebben over de vraag of onderwijs dat bestaat uit pogingen studenten af te rekenen op met hen gemaakte prestatieafspraken

Waar in een normaal bedrijf de bedrijfsvoering permanent onderhevig is aan de tucht van de markt, is die van de universiteit een combinatie van energieverspillende prestatieafspraken, perverse prikkels en inefficiënt plooien en schikken.

Rendementsdenken

U noemt dat ‘rendementsdenken’: bij de faculteit waar ik werkte was het officieel beleid dat docenten zich bij het Onderwijsinstituut moesten komen verantwoorden als ze per tentamen minder dan 50% van hun studenten laten slagen. Een van de hoofdtaken van dat Onderwijsinstituut is het ‘bewaken van het onderwijsrendement van de opleidingen

de bestuurders die de studenten zo efficiënt mogelijk door het universitaire buizenstelsel willen pompen, parasiteren op het beroepsethos van ‘professional’ dat velen van ons erop na blijven houden. Dat kan heel lang goed gaan. De praktijk is zelfs dat het onwaarschijnlijk lang goed gaat. Tot het niet meer goed gaat.

ontbreekt naar mijn gevoel het meest intrigerende element. Dat element is dat vakmanschap altijd fingerspitzengefühl impliceert. Een goede vakman beschikt over een soort intuïtie hoe dingen het best aangepakt kunnen worden. Die knowhow is per definitie niet sluitend en uitputtend onder te brengen in de ‘kerncompetenties’ die wij volgens de apparatsjiks die de bestuursetages bevolken aan onze studenten moesten leren.

Throughput-denken houdt – zoals ik in mijn vorige brief liet zien – in dat grondstoffen (studenten dus) met zo weinig mogelijk productieverlies van de in- naar de uitgang van het universitaire buizenstelsel moeten worden geloodst.

In mijn vak geldt: een geschiedenisboek is beter naarmate het minder goed door iemand anders geschreven had kunnen worden. Iets soortgelijks geldt voor onderwijs dat werkelijk op de grens van het weten gesitueerd is: het is beter naarmate het meer munt weet te slaan uit waar en hoe die ene docent een grens aan het verleggen is.

de praktijk is dat studenten van wie het eindwerkstuk onder de maat is, een genadezesje kunnen krijgen op grond van het volkomen irrelevante argument dat ze zo leuk en enthousiast aan de groepsdiscussies meededen.

universitaire flexwerkers kunnen de hun toebedeelde taken alleen consciëntieus uitvoeren als ze zich niets gelegen laten liggen aan de tijd die ze ervoor betaald krijgen. Universitair flexwerk is daarom the worst of both worlds. Het heeft de nadelen van en een vaste en een tijdelijke aanstelling zonder van een van beide de voordelen te hebben.

Zoals Pascal Chabot het formuleert: ‘De burn-out is de kwaal van hen die geloven in het systeem.’

het ‘introduceren van kwaliteitsbeleid’ iets heel anders is dan het verhogen van kwaliteit. Het komt omdat tamboereren op ‘studeerbaarheid’ iets heel anders is dan het creëren van waardevolle opleidingen. het aantal mensen dat kwaliteit moest managen sinds het midden van de jaren negentig almaar toenam terwijl het aantal mensen dat kwaliteit moest leveren – de docenten – al jaren stagneert.

rendement en studeerbaarheid anno 2019 de facto synoniemen zijn geworden.

directeur van een basisschool in Noord-Brabant: ‘Wij doen dit jaar niet mee aan de strijd om het predikaat “excellente school” omdat we ons nu weer op het onderwijs willen richten.’ (Volkskrant, 23 januari 2018)

Een van mijn favorieten is het onderzoek van Douglas Peters en Stephen Ceci. Zij dienden twaalf artikelen die in hoog aangeschreven tijdschriften gepubliceerd waren opnieuw in – onder een andere auteursnaam en zogenaamd vanuit een andere universiteit. In slechts drie van de gevallen hadden de editors van de tijdschriften (die de eerste selectie doen) in de gaten dat de artikelen al ergens in druk verschenen waren. De overige negen stukken werden door de nietsvermoedende editors doorgestuurd naar de door hen aangezochte beoordelaars. Het resultaat was dat 89% van de beoordelaars afwijzing bepleitte – vooral vanwege ‘serious methodological flaws’ – en dat op grond van die oordelen acht van de negen stukken geweigerd werden.

De Amsterdamse socioloog Herman van de Werfhorst vat samen wat vele onderzoekers gevonden hebben: ‘Een groot deel van het scholingseffect op inkomen kan niet verklaard worden door productiviteitsverhogende kennis en vaardigheden die met scholing samenhangen.

Want, geachte belastingbetaler, dat is de realiteit: voor verreweg de meeste studenten is een goede docent een docent die hen voor hun tentamen laat slagen.

‘master Geschiedenis’ op je cv hebben staan betekent niet dat je een kundig historicus bent, maar dat je hebt aangetoond in staat te zijn de studie Geschiedenis tot een goed einde te brengen.

bij een cursus die voor 0,12 fte (plusminus 200 uur) in de boeken stond een totaalbedrag van ongeveer € 9000,- oplevert. Ik gaf het college dat u € 265 500,- kostte dus voor zo’n 3% van wat u er bruto aan uitgaven aan kwijt was. Inclusief voorbereidingstijd en het maken en nakijken van het tentamen. En van die € 9000,- betaalde ik u ook nog bijna de helft weer terug aan belasting.

De gedrevenheid van de docent en de leergierigheid van de student ontmoeten elkaar kortom alleen nog in de marge – en ondanks in plaats van dankzij het systeem.

Volgens Bryan Caplan zouden de meeste mensen die zouden moeten kiezen tussen ‘een opleiding aan Princeton zonder diploma’ of een ‘diploma van Princeton zonder opleiding’ blind voor het tweede gaan.

met een universitair diploma ga je gemiddeld genomen aanzienlijk meer verdienen dan zonder. Volgens Caplan is dit effect zo goed als geheel te danken aan het feit dat werkgevers weten dat het wel goed zit met de employability van mensen die zich vier jaar lang aan een universitair regime blootgesteld hebben en de rit tot het eind hebben uitgezeten. Wie dat heeft kunnen opbrengen toont alleen al daarmee aan over de eigenschappen te beschikken waar de arbeidsmarkt om vraagt.

De waarde van de universiteit in het algemeen en de geesteswetenschappen in het bijzonder ligt dus niet in de concrete innovaties of de toepasbare kennis die zij de wereld in sturen, maar in het feit dat zij het doorbreken en hervinden van de balans tussen conservatiezucht en veranderingsbelustheid cultiveren, voorleven en uitdragen.

Plaats een reactie